Jarenlang heeft Teza geluisterd. Zittend, hurkend, op zijn tenen staand. Hij heeft naar de mieren geluisterd. Naar de vliegen. Naar de hagedissen. Soms buitelen hongerige ratten piepend door het luchtgat naar binnen. Hij kent het geluid van de kraaien en de duiven op de borstwering. Steeds opnieuw weeft de spin zijn web van een geheim verleden. Ze spreken allemaal een taal die de mens niet verstaat.Indringend, wonderschoon, aangrijpend, diep menselijk. Dat zijn woorden die bij me opkomen na het lezen van Het lied van de kooi. Hoe kan een roman over de Birmese protestzanger Teza, bijgenaamd Vogeltje, die als politieke gevangene onder mensonterende omstandigheden zijn dagen slijt in een isolatiecel, "de teakhouten doodkist", en na een grove mishandeling in de "hospitaalcel" belandt, nu een prachtig boek opleveren? Zeker als je weet dat het is gebaseerd op de tragische werkelijkheid, want Connelly heeft grondige research gepleegd en jarenlang met Birmese ex-gevangenen gesproken. Dat heeft geleid tot een zeer realistisch aandoend verhaal waarin de schrijfster blijk geeft van groot inzicht in de Birmese cultuur en ook het boeddhisme dat het leven van het gewone volk kleurt. Die insteek levert zelfs te midden van alle gruwelen, smerigheid, verval en menselijk lijden schitterende poëtische observaties op. Een testament van de kracht van de menselijke geest. De geest die overal schoonheid en troost kan blijven vinden, ook al is het lichaam tot pulp geslagen. De geest die een sadistische bewaker als Kanjer blijft zien als mens en zelfs tot vergeving in staat blijkt. Dat spreekt mij vooral aan in dit boek.
Misschien dat sommigen Het lied van de kooi heel traag zullen vinden, maar juist die verstildheid ervan schept de ruimte voor een meditatie op de verscheidenheid en ook vergankelijkheid van het leven. Het wonder zien in datgene waarvan veel mensen alleen kunnen gruwen. Zo wordt een hagedislijkje vol maden beschreven als 'voor de helft geraamte en voor de helft traag, sensueel bewegend vlees met heel veel kauwende mondjes', de roman staat vol met dergelijke observaties. In het tweede deel van het boek brengt Connelly nog een simpele balpen in als thrillerelement en weet vervolgens de zoektocht van de cipiers naar dat verboden gereedschap tot aan de allerlaatste zin tot spannende hoogte te stuwen. Dan ben je meesterlijk als schrijfster. En Sjaak de Jong levert een prima vertaling af.
Het lied van de kooi komt zeker in mijn lijstje met beste boeken over Birma (of Myanmar zoals het land door de militaire junta is genoemd). Je hebt uiteraard het klassieke Burmese Days van George Orwell, maar ook Letters from Burma van Aung San Suu Kyi, The Trouser People van Andrew Marshall (een hilarische biografie over de Victoriaan Sir George Scott die het voetbal wilde introduceren in Birma) en From the Land of Green Ghosts van Pascal Khoo Thwe behoren wat mij betreft tot de absolute aanraders wanneer je meer wilt weten over het Birma van toen en nu. En laat ik De onzichtbaren van Karel Glastra van Loon ook niet vergeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten